1. |
Jaa Sien.
|
2. |
Bij de Koran, die vol van Wijsheid is,
|
3. |
Gij zijt inderdaad één der boodschappers
|
4. |
Op het rechte pad.
|
5. |
Dit is een openbaring van de Almachtige, de Genadevolle.
|
6. |
Opdat gij een volk moogt waarschuwen welks vaderen niet zijn gewaarschuwd en dat achteloos leeft.
|
7. |
Het Woord heeft zich reeds bewaarheid ten opzichte van de meesten hunner, want zij geloven niet.
|
8. |
Wij hebben om hun hals ijzeren banden gelegd die tot aan hun kin reiken, zodat hun hoofd omhoog geheven blijft,
|
9. |
En Wij hebben een hinderpaal vóór hen en een hinderpaal achter hen geplaatst en Wij hebben hen gesluierd, zodat zij niet kunnen zien.
|
10. |
En het is hun hetzelfde of gij hen waarschuwt of niet; zij willen niet geloven.
|
11. |
Gij kunt slechts hem waarschuwen die de vermaning zou willen volgen en de Barmhartige in het verborgene vrezen. Geef hem daarom blijde tijdingen van vergiffenis en een ruime beloning.
|
12. |
Voorzeker, Wij zijn het Die de doden doen herleven, en wat zij doen, optekenen evenals de sporen die zij nalaten en Wij hebben alle dingen in een duidelijk boek geschreven.
|
13. |
Geef hun de gelijkenis van de bewoners ener stad , to en de boodschappers tot haar kwamen.
|
14. |
Wij zonden tot hen twee boodschappers maar zij verloochenden dezen waarop wij hen met een derde versterkten en zij zeiden: "Waarlijk, wij zijn tot u gezonden."
|
15. |
Zij (de bewoners) antwoordden: "Gij zijt slechts mensen zoals wij en de Barmhartige heeft u niets geopenbaard; gij liegt slechts."
|
16. |
Zij zeiden: "Onze Heer weet dat wij inderdaad tot u zijn gezonden.
|
17. |
Op ons rust slechts de duidelijke verkondiging (der boodschap)."
|
18. |
Het volk zeide: "Waarlijk, wij beschouwen u als een slecht voorteken; als gij niet ophoudt, zullen wij u gewis stenigen en een pijnlijke straf zal zeker onzerzijds over u komen."
|
19. |
Zij antwoordden: "Uw onheil is bij u. Zegt gij dit omdat gij vermaand zijt? Neen, gij zijt een volk dat alle perken te buiten gaat."
|
20. |
En er kwam een man aanhollen van het verste gedeelte der stad; hij zeide: "O mijn volk, volg de boodschappers;
|
21. |
Volg hen, die van u geen beloning vragen en die goed geleid zijn.
|
22. |
En welke reden heb ik, dat ik Hem, Die mij schiep en tot Wie gij zult worden teruggebracht, niet zou aanbidden?
|
23. |
Zal ik anderen tot goden nemen naast Hem? Indien de Barmhartige kwaad met mij zou voorhebben, zou hun bemiddeling mij niets baten noch kunnen zij mij redden.
|
24. |
Dan zou ik inderdaad in openlijke dwaling verkeren.
|
25. |
Ik geloof in uw Heer, luistert daarom naar mij."
|
26. |
Er werd gezegd: "Ga het paradijs binnen." Hij riep uit: "O, als mijn volk slechts wist,
|
27. |
Hoe mijn Heer mij vergiffenis heeft geschonken en mij tot een der geëerden heeft gemaakt!"
|
28. |
En Wij zonden na hem geen schare (van engelen) uit de hemel neder (tot zijn volk) noch zenden Wij die ooit (op die wijze) neder.
|
29. |
Het was slechts een enkele kreet en ziet; zij waren als uitgeblust.
|
30. |
Wee, over de mensen: er komt geen boodschapper tot hen of zij bespotten hem.
|
31. |
Hebben zij niet gezien, hoeveel geslachten Wij vóór hen hebben vernietigd, die niet tot hen terugkeren?
|
32. |
Maar gewis, allen zullen tezamen voor Ons worden gebracht.
|
33. |
En de dorre aarde is voor hen een teken; Wij doen deze herleven en brengen graan uit haar voort, waarvan zij eten.
|
34. |
En Wij hebben er tuinen van dadelpalmen en druiven aangelegd en Wji deden er bronnen ontspringen,
|
35. |
Opdat zij van de vruchten daarvan mogen eten, en genieten van hetgeen hun handen toebereiden. Willen zij dan niet dankbaar zijn?
|
36. |
Glorie zij Hem, Die alles in paren schiep van hetgeen op aarde groeit en van hen zelf en van hetgeen zijn nog niet kennen.
|
37. |
En voor hen is de nacht een teken. Wij nemen de dag weg en ziet! zij zijn in duisternis.
|
38. |
En de zon beweegt zich naar haar bestemming. Dat is het gebod van de Almachtige, de Alwetende.
|
39. |
En voor de maan hebben Wij fasen bepaald tot zij als een oude tak van een palmboom wordt.
|
40. |
De zon mag de maan niet achterhalen noch kan de nacht de dag voorbijstreven. Zij zweven elk in hun eigen baan.
|
41. |
En het is voor hen een teken, dat Wij hun nakomelingen in het geladen schip dragen.
|
42. |
En Wij zullen voor hen nog iets dergelijks scheppen, waarop zij zullen varen.
|
43. |
En indien Wij willen, zullen Wij hen doen verdrinken, er zal dan voor hen geen helper zijn noch kunnen zij gered worden,
|
44. |
Dan door Onze barmhartigheid en als tijdelijk genot (voor hen op aarde).
|
45. |
En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Behoedt u tegen hetgeen vóór u is en hetgeen achter u is, opdat u barmhartigheid moge worden betoond."
|
46. |
Maar er komt geen teken tot hen van de tekenen van hun Heer, of zij wenden er zich van af.
|
47. |
En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Besteedt van hetgeen Allah u heeft geschonken," zeggen de ongelovigen tot de gelovigen, "Moeten wij hem voeden? Indien het Allah behaagde zou Hij hem hebben kunnen voeden. Gij verkeert slechts in een klaarblijkelijke dwaling."
|
48. |
En zij zeggen: "Wanneer zal deze Belofte worden vervuld, als gij de waarheid spreekt?"
|
49. |
Zij wachten slechts op een plotselinge straf die hen zal overkomen terwijl zij nog aan het redetwisten zijn.
|
50. |
En zij zullen geen testament meer kunnen maken noch zullen zij tot hun families terugkeren.
|
51. |
En de bazuin zal worden geblazen, en ziet! zij zullen zich vanuit hun graven naar hun Heer haasten.
|
52. |
Zij zullen zeggen: "O wee ons, wie heeft ons van onze slaapplaatgen gewekt? Dit is hetgeen de Barmhartige heeft beloofd, en de boodschappers spraken de waarheid."
|
53. |
Het zal slechts een kreet zijn en ziet! zij zullen allen voor Ons worden gebracht.
|
54. |
En op die Dag zal geen ziel onrecht worden aangedaan, noch zult gij worden beloond, behalve overeenkomstig uw daden.
|
55. |
Voorwaar, op die Dag zullen de bewoners van de Hemel in (een groot) werk hun geluk vinden.
|
56. |
Zij en hun echtgenoten zullen zich in de schaduw op tronen nedervlijen.
|
57. |
Zij zullen daar vruchten hebben en alles waar zij om vragen ontvangen.
|
58. |
Het woord van de Genadevolle Heer zal (klinken) "Vrede (vrede)."
|
59. |
(En Hij zal zeggen): "Houdt u op deze dag terzijde, o gij schuldigen."
|
60. |
"Gelastte Ik u niet, o gij kinderen van Adam, dat gij Satan niet zoudt dienen, daar hij een openlijke vijand van u is,
|
61. |
Maar dat gij Mij zoudt dienen?" Dat was het rechte pad.
|
62. |
Toch deed hij een groot gedeelte uwer dwalen. Hadt gij dan geen verstand?
|
63. |
"Dit is de hel waarmede gij werdt bedreigd."
|
64. |
Gaat daar thans binnen, omdat gij haar placht te loochenen.
|
65. |
Op die Dag zullen Wij hun mond verzegelen, maar hun handen zullen tot ons spreken en hun voeten zullen getuigenis afleggen van alles wat zij hebben bedreven.
|
66. |
En als Wij het hadden gewild, konden Wij het licht in hun ogen hebben gedoofd; dan zouden zij zich naar het pad hebben willen haasten. Maar hoe konden zij zien?
|
67. |
En indien Wij wilden, zouden Wij hen op hun plaatsen hebben doen verstijven zodat zij noch vóór- noch achteruit konden.
|
68. |
En wie Wij een lang leven schenken, doen Wij achteruitgaan in kracht. Willen zij dan niet begrijpen?
|
69. |
En Wij hebben hem (de profeet) het dichten niet geleerd, noch is het voor hem passend, dit is slechts een vermaning en een duidelijke verkondiging;
|
70. |
Opdat de levenden mogen worden gewaarschuwd en opdat het oordeel tegen de ongelovigen gerechtvaardigd moge zijn.
|
71. |
Hebben zij niet gezien, dat onder de dingen die Onze handen gemaakt hebben, Wij vee hebben geschapen, waar zij meesters over zijn?
|
72. |
En Wij hebben het aan hen dienstbaar gemaakt, zodat sommige rijdieren zijn, en sommige tot voedsel strekken.
|
73. |
En zij hebben er voordelen van en dranken. Willen zij dan niet dankbaar zijn?
|
74. |
En zij hebben andere goden naast Allah genomen, hopende dat zij mogen worden geholpen.
|
75. |
Dezen kunnen hen niet helpen maar zij zullen als een schare tegen hen worden gebracht.
|
76. |
Laat daarom hun spraak u niet verdrieten. Voorwaar, Wij weten wat zij verbergen en wat zij tonen.
|
77. |
Heeft de mens niet begrepen dat Wij hem hebben geschapen uit een levenskiem? Doch ziet, hij is klaarblijkelijk een redetwister!
|
78. |
En hij zet Ons verhalen voor en vergeet zijn eigen ontstaan. Hij zegt: "Wie kan de beenderen doen herleven als zij vergaan zijn?"
|
79. |
Zeg: "Hij, Die hen voor de eerste keer schiep zal hen doen herleven; Hij heeft kennis van de gehele schepping.
|
80. |
Hij is het, Die uit een groene boom voor u vuur voortbrengt, en ziet, gij steekt er (uw brandstof) van aan."
|
81. |
"Is Hij, Die de hemelen en de aarde schiep, niet in staat hun gelijken te scheppen?" Ja, inderdaad Hij is de Schepper, de Alwetende.
|
82. |
Voorwaar, wanneer Hij Zich iets voorneemt is Zijn gebod slechts: "Wees", en het wordt.
|
83. |
Glorie zij daarom Hem, in wiens hand de oppermacht over alle dingen is! En tot Hem zult gij worden teruggebracht.
|