1. |
Bij de met goedheid gezondenen.
|
2. |
En bij hen die verbrijzelen.
|
3. |
En bij hen, die heinde en ver verspreiden.
|
4. |
En bij hen die goed onderscheiden.
|
5. |
En bij hen die de vermaning toedienen,
|
6. |
Om tot verontschuldiging te brengen en te waarschuwen.
|
7. |
Voorwaar, hetgeen u is beloofd moet gebeuren.
|
8. |
Dus, als de sterren verduisterd zullen zijn.
|
9. |
En als de hemelen geopend zullen worden.
|
10. |
En als de bergen verstrooid zullen zijn.
|
11. |
En als de gezanten verzameld zullen worden.
|
12. |
Tot welke Dag is dit einde uitgesteld?
|
13. |
Tot de Dag der beslissing.
|
14. |
En wat weet gij ervan wat de Dag der beslissing is?
|
15. |
Wee op die Dag, degenen die loochenen.
|
16. |
Hebben Wij de vroegere (ongelovigen) niet vernietigd?
|
17. |
Wij zullen daarom die van latere tijden hen doen volgen.
|
18. |
Zo behandelen Wij de schuldigen.
|
19. |
Wee op die Dag degenen die loochenen!
|
20. |
Schiepen Wij u niet uit een kleine levenskiem
|
21. |
Die Wij op een veilige plaats bewaarden.
|
22. |
Voor een bepaalde tijd?
|
23. |
Zo hebben Wij bepaald. Hoe voortreffelijk zijn Wij in het bepalen!
|
24. |
Wee op die Dag degenen die loochenen!
|
25. |
Hebben Wij de aarde niet gemaakt om
|
26. |
De levenden en de doden te kunnen bevatten?
|
27. |
En hebben Wij er geen hoge bergen op geplaatst en u zoet (zuiver) watergegeven om te drinken.
|
28. |
Wee op die Dag degenen die loochenen.
|
29. |
Men zal zeggen: "Gaat naar (de straf) welke gij loochendet.
|
30. |
Begeeft u tot een schaduw van drie takken,
|
31. |
Die geen koelte geeft, noch beschermt tegen de vlam."
|
32. |
Ziet! Het (Vuur der hel) gooit vonken op als kastelen.
|
33. |
Alsof zij kamelen van een gele kleur waren.
|
34. |
Wee op die Dag degenen die loochenen!
|
35. |
Dit is een Dag waarop zij (de schuldigen) niet mogen spreken,
|
36. |
Noch zal hun worden toegestaan verontschuldigingen aan te bieden.
|
37. |
Wee op die Dag degenen die loochenen.
|
38. |
Dit is de Dag der beslissing; Wij hebben u en degenen die vroeger leefden bijeengebracht.
|
39. |
Indien gij nu enig plan hebt gebruikt het dan tegen Mij.
|
40. |
Wee op die Dag degenen die loochenen!
|
41. |
De godvruchtigen zullen te midden van schaduwen en bronnen wonen,
|
42. |
En fruit ontvangen, zoals zij zich mogen wensen.
|
43. |
(Men zal zeggen): "Eet en drinkt met smaak als beloning voor hetgeen gij placht te doen."
|
44. |
Voorwaar, zo belonen Wij degenen die goed doen.
|
45. |
Wee op die Dag degenen die loochenen.
|
46. |
"Eet en vermaakt u een poosje (in dit leven). Voorzeker, gij zijt de schuldigen."
|
47. |
Wee op die Dag degenen die loochenen.
|
48. |
En als er tot hen wordt gezegd: "Buigt u neder!" dan buigen zij zich niet.
|
49. |
Wee op die Dag degenen die loochenen.
|
50. |
In welk woord buiten dit zullen zij dan geloven?
|