1. |
Hij (de profeet) fronste (zijn voorhoofd) en wendde zich af.
|
2. |
Omdat er een blinde man tot hem kwam.
|
3. |
(Mens) wat weet gij? Misschien wilde hij zich laten louteren.
|
4. |
Of hij kon om raad komen, en die raad zou hem van nut kunnen zijn.
|
5. |
Maar aan hem, die onverschillig is
|
6. |
Schenkt gij uw aandacht,
|
7. |
Hoewel gij er niet voor aansprakelijk zijt als hij zich niet loutert.
|
8. |
Maar hij die zich tot u haast,
|
9. |
En Allah vreest,
|
10. |
Voor hem zijt gij onverschillig.
|
11. |
Neen! Voorwaar, het is een vermaning.
|
12. |
Dus, wie het wil, laat hem er lering uit trekken.
|
13. |
(Dit is) in verheven geschriften,
|
14. |
Hoogstaand en rein,
|
15. |
In de handen van schrijvers,
|
16. |
Edel, deugdzaam.
|
17. |
Wee de mens! Hoe ondankbaar is hij!
|
18. |
Waaruit heeft Hij hem geschapen?
|
19. |
Uit een kleine levenskiem schept Hij hem en stelt zijn verhoudingen vast.
|
20. |
Dan effent Hij de weg voor hem,
|
21. |
Dan doet Hij hem sterven en geeft hem aan het graf over,
|
22. |
Dan, wanneer Hij wil, zal Hij hem weer opwekken.
|
23. |
Neen, hij heeft hetgeen Hij hem gebood, niet volbracht.
|
24. |
Laat nu de mens naar zijn voedsel zien;
|
25. |
Hoe Wij water doen neerstromen,
|
26. |
Dan de aarde splijten,
|
27. |
En graan daaruit doen groeien.
|
28. |
Ook druiven en groenten,
|
29. |
En de olijfboom en de dadelpalm.
|
30. |
En tuinen, dicht beplant.
|
31. |
En vruchten en weiden,
|
32. |
Voorziening voor u en uw vee!
|
33. |
Maar als de oorverdovende roep komt,
|
34. |
De Dag waarop een man van zijn broeder vlucht,
|
35. |
En van zijn moeder en zijn vader,
|
36. |
En van zijn vrouw en zijn kinderen,
|
37. |
Op die Dag zal een ieder een aangeiegenheid hebben die hem bezig zal houden.
|
38. |
Op die Dag zullen sommige gezichten stralend zijn,
|
39. |
Lachend, vrolijk!
|
40. |
En op andere gezichten zal op die Dag stof liggen.
|
41. |
Duisternis zal hen bedekken.
|
42. |
Dat zijn de ongelovigen, de slechten.
|