1. |
Wij zonden Noach tot zijn volk, "Waarschuw uw volk voordat een smartelijke straf over hen komt."
|
2. |
Noach zeide: "O mijn volk! Waarlijk ik ben een duidelijke waarschuwer voor u.
|
3. |
Aanbidt daarom Allah, vreest Hem en gehoorzaamt mij.
|
4. |
Hij zal u uw zonden vergeven en u uitstel verlenen tot een bepaalde termijn; voorwaar, de termijn van Allah kan, wanneer hij komt, niet worden uitgesteld, als gij dit slechts wist!"
|
5. |
Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb mijn volk dag en nacht geroepen,
|
6. |
Maar mijn roepen heeft slechts hun afkeer vermeerderd.
|
7. |
En telkens wanneer ik hen riep, opdat Gij hen zoudt vergeven stopten zij hun vingers in de oren, bedekten zich met hun kleren, volhardden (in hun ongeloof) en gedroegen zich laatdunkend.
|
8. |
Toen riep ik hen luide,
|
9. |
En verkondigde hun in het openbaar; ook sprak ik tot hen in het verborgene.
|
10. |
En ik zeide: "Zoekt vergiffenis van uw Heer, want Hij is de Vergevensgezinde.
|
11. |
Hij zal regen voor u nederzenden in overvloed.
|
12. |
En Hij zal uw rijkdommen en kinderen vermeerderen, en Hij zal u tuinen en rivieren schenken.
|
13. |
Wat scheelt u, dat gij geen Wijsheid van Allah verwacht?
|
14. |
En Hij heeft u door verschillende stadia heen geschapen."
|
15. |
"Hebt gij niet gezien, hoe Allah de zeven opeenvolgende hemelen schiep?
|
16. |
En hoe Hij de maan daarin als licht heeft geplaatst en de zon als een stralende lamp!
|
17. |
En Allah heeft u voortgebracht vanuit de aarde.
|
18. |
Vervolgens zal Hij u daarheen doen terugkeren, en u daaruit opnieuw doen verrijzen.
|
19. |
En Allah heeft de aarde voor u uitgespreid
|
20. |
Zodat gij de brede wegen er van doorkruist."
|
21. |
Noach zeide: "Mijn Heer, zij gehoorzamen mij niet, en volgen iemand wiens bezit en kinderen slechts tot zijn ondergang hebben bijgedragen.
|
22. |
En zij hebben een vreselijk plan gesmeed.
|
23. |
En zeggen tegen elkander: 'Verlaat uw goden nooit. Verlaat noch Wodd, noch Sowa, noch Jaghoes en Jaoeq en Nasr.'
|
24. |
En zij hebben velen doen dwalen, en Gij doet de onrechtvaardigen slechts in dwaling toenemen."
|
25. |
Daarom werden zij vanwege hun zonden verdronken en in het Vuur gedreven. Zij konden daar voor zich geen helpers vinden tegen Allah.
|
26. |
En Noach had gezegd: "Mijn Heer, laat in het land geen huis der ongelovigen achterblijven;
|
27. |
Want als Gij hen achterlaat zullen zij Uw dienaren op een dwaalspoor leiden en zij zullen niets dan een onzedelijk en ondankbaar nageslacht voortbrengen.
|
28. |
Mijn Heer, vergeef mij, en mijn ouders, en hem die gelovend mijn huis binnentreedt, ook de gelovige mannen en vrouwen; en doe de onrechtvaardigen slechts in verderf toenemen."
|